De Tachtigjarige Oorlog ging niet onopgemerkt aan de Hollandsche IJssel voorbij. Met name de boeren werden getroffen, toen de boel onder water ging om Leiden te ontzetten. De jonge Staten van Holland, onder leiding van stadhouder prins Willem van Oranje, namen woensdag 30 juli 1574 het besluit om met schuiten via Schieland en Rijnland naar de uitgehongerde stad te trekken dat door Spaanse troepen werd bezet. De dijk langs de Maas en Hollandsche IJssel tussen Rotterdam en Gouda moest daarvoor op 16 plekken deels worden afgegraven om het polderland rond Leiden onder water te kunnen zetten. Dit stuk zeedijk werd bewust gekozen, omdat vanaf daar nog zoetwater kon worden ingelaten, anders zou de schade aan de landbouwgrond niet te overzien zijn.
Het was aan dijkgraaf Adriaan van der Does van Schieland en zijn vijf heemraden om te beslissen waar de doorbraken moesten komen. Het werk werd gedaan door de geuzen onder leiding van Willem van Palensteijn en Daniël van Wijngaarden. Een van die locaties wordt in Capelle gemarkeerd met een herdenkingsmonument in de vorm van een dukdalf.
Willem van Oranje kwam op 3 augustus persoonlijk langs. Hij werd vergezeld door staatsadvocaat Paulus Buys en andere heren van de Staten van Holland.
Het was dat jaar een prachtige zomer en het graan in de polders stond er goed bij. De boeren in Schieland en Rijnland waren dus helemaal niet blij met de gekozen oplossing. De geuzen, die nog maar pas de touwtjes in handen hadden, hadden geen vertrouwen in de gedupeerde landpachters. Om te voorkomen dat ze de molenaars zouden omkopen of dwingen om de polders droog te malen, werden de molenzeilen door de waterschappen geconfisqueerd.
De waterstanden in de Hollandsche IJssel bleven echter te laag voor het inundatieplan. Het beetje water dat de polder inliep was te ondiep om te bevaren met de platbodems, terwijl de landerijen intussen wel veranderden in rottende baggerpoelen. Door de pestepidemie die heerste, werd de gezondheidssituatie er niet beter op.
Pas op 1 oktober sloeg het weer om. De wind draaide naar het zuidwesten en wakkerde aan tot een herfststorm. Met de vloed die volgde, stuwde het water op. Toen pas liep er voldoende door de gaten om de polders blank te zetten.
De Leidse Koepoort stortte in de nacht van 2 op 3 oktober in. De Spaanse belegeraars namen de benen, bang voor een uitval van de Leidenaren en dat ze klem kwamen te zitten door het opkomende water. Zo konden de geuzen ongehinderd en veilig de stad binnenvaren met hun platbodems vol haring en wittebrood voor de uitgehongerde bevolking. Dit wordt nog steeds jaarlijks in Leiden gevierd.
De stukken Schielanddijk, die achteraf bijna twee maanden te vroeg waren afgegraven, werden na het ontzet van Leiden vlot hersteld. De polders vielen daardoor wel weer droog, maar de schade aan gewassen en gebouwen was enorm. De nieuwe overheid heeft geprobeerd het goed te maken door de vijf jaar die volgden geen honderdste penning op te leggen bij de gedupeerde eigenaren van de overstroomde gebieden.
Waar waren die 16 afgravingen destijds? Er waren toen veel aparte poldertjes met ieder een eigen boezem binnendijks en een uitwateringssluis om water uit de boezem in de IJssel te lozen bij eb. Het zou zo maar kunnen dat die als 'gaten in de dijk' werden meegeteld, want als die bij vloed open stonden stroomde het water vanzelf de polder in, in plaats van eruit.
Het verhaal over het Leids Ontzet werd in glas-in-lood vastgelegd in Glas nr. 25 de Goudse Glazen van de Sint Janskerk.
Glasraam 25 in de Sint-Janskerk te Gouda: Het ontzet van Leiden, Pieter Tanjé, naar Julius Caesar Boëtius, naar Isaac Claesz. van Swanenburg, 1738 - 1754
Reactie plaatsen
Reacties