De schattige muurleeuwenbekjesvarianten die vooral op oude wanden groeien, zijn geen inheemse planten. Oorspronkelijk kwamen ze alleen voor in het zuiden van Europa. Maar, zoals Dodonaeus in zijn kruidenboek in 1644 schreef, is 'de neerstigheydt van de Cruydmebinners' het kruidje in Delft gaan kweken om 'brugghe oft eenigh stadtgebouw cierlijck' mee te bekleden. Geen wonder dat dit plantje het heeft voorzien op de wanden van de ovens van rijksmonument Steenovens Klein Hitland. Mieren zijn de belangrijkste verspreiders van het zaad, waarmee ze hun larven voeden. Als muren een beetje vochtig blijven, zoals bij kademuren of aan de schaduwzijde van de dikke muren van de ijsselsteenovens in Nieuwerkerk aan den IJssel het geval is, dan weet het plantje uit de varenklasse met klimopachtige blaadjes en lange stengels goed stand te houden. Wie inzoomt op de kleine paarslila bloemen, die vrijwel het hele jaar bloeien, ziet dat ze iets weg hebben van orchideetjes. Het is een teken dat de dikke muren vochtig blijven en de zachte ijsselsteentjes die voor de wanden zijn gebruikt, ’s winters kapot kunnen vriezen.
Zeldzame witte variant
Wat dit jaar opvalt is dat ook de zeldzame witte variant (Globosa Alba), die normaal alleen in Itlaië groeit, de wanden van de steenovens gevonden heeft. Deze vormt geen uitlopers en heeft lichtgroene blaadjes.
De blaadjes zijn eetbaar, een beetje bitter en bevatten veel vitamine C. Een middel tegen scheurbuik dus waar zeelieden in de Gouden Eeuw maar wat graag gebruik van maakten, want die namen ze peventief mee op reis.
Reactie plaatsen
Reacties